Saunaclub geen BTW verschuldigd over omzet dames

Cliënt exporteerde een saunaclub waarbij bezoekers tegen een vaste entreeprijs gebruik konden maken van alle faciliteiten van de club zoals baden, sauna’s, diverse ontmoetingsruimtes, restaurant en bar en kamers waarin men zich kon terugtrekken. De club werd veelvuldig door dames bezocht die daar tegen vergoeding seksuele diensten aanboden. Deze diensten vielen niet onder de entreeprijs maar werden afzonderlijk door de dames met de betreffende mannelijke bezoekers afgesproken en afgerekend. Cliënt had daar geen bemoeienis mee.

De inspecteur stelde dat de dames die in de saunaclub tegen vergoeding seksuele diensten voor andere bezoekers verrichtten, bij cliënt in dienstbetrekking waren en dat cliënt btw moest afdragen over de vergoedingen die de dames van andere bezoekers ontvingen.

In een vijftal uitspraken oordeelde de rechtbank echter dat de dames zich niet jegens cliënt verplicht hadden tot het verrichten van deze diensten maar enkel jegens hun klanten. Er was geen gezagsverhouding tussen de dames en cliënt en daarom ook geen sprake van een dienstbetrekking. Ten aanzien van de omzetbelasting oordeelde de rechtbank dat enkel de entreeprijs als omzet van cliënt kon worden aangemerkt en hij daarom geen btw over de door de dames van andere bezoekers ontvangen vergoedingen verschuldigd was. De rechtbank vernietigde daarom de naheffingsaanslagen loon- en omzetbelasting.

ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8719 (bevestigd door Hof en Hoge Raad behoudens proceskosten)
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8797
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8804
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8883
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8900

Al eerder in een door ons verdedigde zaak oordeelde het hof den Bosch dat prostituees niet in dienstbetrekking waren bij de exploitant van een privéhuis omdat geen sprake was van een gezagsverhouding tussen de exploitant en de prostituees aan wie hij kamers verhuurde. Het betrof een bevestiging van een uitspraak van de rechtbank Breda. Die uitspraak bevat echter een pikant juridisch detail dat nog vermelding verdient. Dat ging om het volgende. De belastingdienst wilde destijds bevorderen dat exploitanten een zogenaamde opting-in overeenkomst met de belastingdienst aangingen. Kort gezegd betreft dit een civielrechtelijke overeenkomst tussen de exploitant en de belastingdienst waarbij de exploitant ermee instemt dat wat de belastingheffing betreft wordt gehandeld als ware de prostituee bij de exploitant in dienstbetrekking. Ook diende de exploitant dan omzetbelasting over de omzet van de prostituee af te dragen. Er vonden belastingcontroles bij exploitanten plaats waarbij huizenhoge navorderings aanslagen werden opgelegd. Indien de exploitant dan bereid was om een behoorlijk bedrag te betalen én een opting in overeenkomst aan te gaan dan werd de schuld uit hoofde van de navorderings aanslagen in de komende 5 jaar kwijtgescholden.

Wij hebben onder meer betoogd dat de bevoegdheid om belasting te heffen niet gebruikt mag worden om een burger te bewegen een overeenkomst naar civiel recht met de belastingdienst aan te gaan. Ter zitting bevestigde de inspecteur desgevraagd dat exploitanten die wel een opting-in overeenkomst met de belastingdienst waren aangegaan inderdaad gunstiger werden behandeld dan exploitanten die dat niet hadden gedaan. De rechtbank bevestigde dat de fiscus daarmee het gelijkheidsbeginsel had geschonden. Op de vraag of er sprake was van misbruik van bevoegdheid hoefde de rechtbank daarom, helaas, niet meer in te gaan. ECLI:NL:RBBRE:2010:BL8852 (bevestigd door Hof)